Toen ik las dat de dagboeken van Doeschka Meijsing gepubliceerd zouden worden, was ik meteen enthousiast. Meijsing werkte enige jaren bij Vrij Nederland en de geschiedenis van dat weekblad heeft mijn belangstelling. Ik leeg ook graag literaire anekdoten en portretten van auteurs en uitgevers. Sommige schrijversdagboeken bevatten veel van dergelijk materiaal. En liefde in mindere mate helaas niet. Toch heb ik het boek van begin tot eind geboeid gelezen.
Doeschka Meijsing begint haar dagboek bij te houden als ze veertien jaar oud
is. Als ze achttien is schrijft ze op
wat het doel is van haar notities:
Op een gegeven moment zal ik te oud zijn om nog iets nieuws te kunnen beleven. Dan ben ik een oude vrouw met enkel nog haar paradijs van herinneringen. Ik wil dan terugkijken op mijn leven en weten dat ik geleefd heb. Mijn hele leven zal ik dagboeken schrijven voor die lieve oude vrouw.
Tien jaar later is de stemming aanzienlijk gezakt: Meijsing noemt haar dagboek
inmiddels een ‘klaagschrift’, een ‘monotone zang van de eenzaamheid van mijn
ziel’. Wat is er gebeurd? In november 1979 komt ze tot een zelfdiagnose: narcisme. Ze heeft het idee dat ze het contact met haar ware zelf heeft verloren:
Ik ben zo weinig autonoom. Alles wat ik doe is bedoeld om anderen van mijn grootheid te overtuigen, of om mijn kleinheid te verbergen. Moedeloos word ik ervan.