dinsdag 28 april 2020

Gedichten - Carl Friedman



Onlangs overleed schrijfster Carl Friedman. Ze genoot vanaf het begin van de jaren negentig bekendheid met boeken en columns waarin het Jodendom en de nasleep van de Sjoa centraal stonden. Hierdoor dachten velen dat Friedman een Joodse achtergrond had. Zelf sprak ze dit ook nooit tegen en liet ze fragmenten uit een van haar boeken opnemen in een Amerikaanse bundel met teksten van nazaten van Sjoa-overlevenden. 

In 2005 werd echter bekend dat Friedman helemaal niet Joods was en in werkelijkheid Carolina Klop heette. Friedman bleek de achternaam van haar Joodse ex-man te zijn. Haar bedrog werd haar door verschillende schrijvers kwalijk genomen. Mevrouw Klop reageerde niet op de kritiek, maar stopte wel met publiceren. Haar oude werk trok ze echter niet terug en haar in literaire kringen hooggeschatte uitgever bleef het herdrukken onder de naam Carl Friedman. Opmerkelijk voor een man die anderen dikwijls de maat nam als het ging om literaire integriteit.

Kort voor haar overlijden bleek mevrouw Klop toch nog iets gepubliceerd te hebben. Niet bij haar oude uitgever, want die is inmiddels in ruste, maar bij de bibliofiele uitgeverij de Korenmaat. In een oplage van negentig (en tien luxe) gesigneerde exemplaren verscheen een doosje met vier dichtbundeltjes met elk een tekening van Ronald Ruseler. Net als in haar andere werk spelen in deze poëzie de oorlog en de nasleep ervan een belangrijke rol. Het zijn conventionele gedichten waarin het rijm niet wordt vermeden. De beeldspraak is niet altijd even gelukkig: zo wordt het voormalige vernietigingskamp Auschwitz vergeleken met een schaakbord na het beëindigen van een partij, terwijl er daar nooit een strijd heeft plaatsgevonden die ook maar enigszins met gelijke middelen kon worden gevoerd.


Misschien had mevrouw Klop na haar ontmaskering ook maar beter kunnen zwijgen over de Sjoa, want uit het gedicht Buitenstaander blijkt dat ze niets geleerd heeft van de meer dan terechte kritiek die ze kreeg: 

Tot lijden kennelijk niet uitverkoren,
trok ik mijn voeten somber uit de ijskast.
Ze waren koud, maar niet bevroren,
de tenen zaten er nog steeds aan vast.

Weer ging mijn hoop op zaligheid verloren.
Ach, werd ik maar een tikkeltje vergast,
genoeg ten minste om er bij te horen:
het voorrecht slechts van wie beschadigd was.


Laat ik vooropstellen dat ik dit buitengewoon onsmakelijke gedicht liever niet had gelezen. Het is griezelig om het te zien opduiken in een elegant vormgegeven editie als deze. Toch is het goed dat het nu beschikbaar is zodat er geen twijfel meer kan bestaan over de intenties van mevrouw Klop. Die zijn waarschijnlijk nooit zuiver geweest, maar waren dat tegen het eind van haar leven zeker niet. In plaats van verontschuldigingen aan te bieden verviel ze tot zelfbeklag en zette ze opnieuw de Sjoa in voor haar eigen literaire doeleinden.


Ik wil overigens niet beweren dat iemand die niet Joods is niet over de Sjoa zou mogen schrijven. Ik kan ook niet ontkennen dat mevrouw Klop een zeker talent bezat. Het gedicht
Gross-Rosen kan wat dat betreft als voorbeeld dienen:

Het kamp is overwegend horizon.
Alleen de galg staat als een uitroepteken
in wolken die saamhorig oversteken
naar groter leegte op de achtergrond.

Slechts vlakke fundamenten van beton
markeren nog de plaats van de barakken.
Ze schemeren als dodelijke wakken
in ijs dat zoveel zomers reeds doorstond.


In al zijn eenvoud vind ik dit geen slecht gedicht, al zeg ik er meteen bij dat ik dat vooral vind omdat mevrouw Klop er zelf niet in voorkomt. Als ze het oorlogsthema altijd op deze manier had benaderd had ze wellicht een waardevol oeuvre kunnen schrijven en had ze mogelijk ook nog de vaardigheid kunnen ontwikkelen om over andere onderwerpen overtuigend te berichten. Ze koos er echter voor om met een gefingeerde afkomst de Sjoa te plunderen om haar enorme gebrek aan thematiek te verhullen. Toen ze ontmaskerd werd was ze ook meteen uitgeschreven. Haar boeken mogen inmiddels gezien worden als wat ze zijn: een curieus en beschamend voorval in de Nederlandse literatuur.

Carl Friedman
Gedichten
De Korenmaat 2020

Geen opmerkingen:

Een reactie posten